HUGO HEYRMAN en de fysische realiteit van het schilderij

Ludo Bekkers, Kunstbeeld nr. 6, Amsterdam,1979


De Antwerpse kunstenaar Hugo Heyrman (1942) heeft een bewogen artistieke loopbaan achter de rug. Nadat hij aanvankelijk muziek studeerde, schakelde hij na enkele jaren over op de beeldende kunst en doorliep de Koninklijke Academie en het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen; daarna volgde nog een jaar technisch onderwijs aan het Rijkshoger Instituut voor Kernenergiebedrijven in Mol. In de jaren zestig kwam hij in de publieke belangstelling door het organiseren, samen met ondermeer Panamarenko, van goed voorbereide en georganiseerde happenings die in de Scheldestad heel wat ophef maakten; daarna interesseerde hij zich zowat als eerste in België voor de mogelijkheden van Video als kunstuitdrukking. Ook de film boeide hem en tijdens de Derde Triënnale der Zuidelijke Nederlanden, die ook in het Stedelijk Van Abbemuseum in Eindhoven gepresenteerd werd, pakte hij uit met een Mobiel Museum voor Moderne Media samen met Filip Francis en Bernd Urban waarbij in een grote vrachtwagen twee super-8 projectoren, zes luidsprekers en een montagelabo, voor zowat veertig toeschouwers voorstellingen konden gegeven worden van speciaal vervaardigde films.

In die periode gaf hij ook zes nummers uit van een tijdschrift "Happening News", daarna drie nummers van "Artworker Star" en voor het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen "Momentnota's". Heyrman werd bekroond met de Prijs van de Jonge Belgische Schilderkunst (1975) en met de prijs van het publiek bij de jongste Europa-prijs van de stad Oostende (1978).

In oktober van vorig jaar exposeerde hij bij Galerie Fagel in Amsterdam.

Schilderkunst

Niet zolang geleden is de kunstenaar teruggekeerd naar de zuivere schilderkunst. Via de fotografie is zijn belangstelling gegroeid naar de materialiteit van het doek, zijn transparantie en weerkaatsingen, de gladheid van het oppervlak ook, zoals bij een foto.

Hij wil de dingen metamorfoseren door de picturale materie. Hij komt daarbij, schrijft een criticus, dicht bij de experimenten die de New Yorkse schilders ondernemen en die ze de naam van retinaschilderijen hebben gegeven. Maar eerst draaien we de klok even terug in fragmenten uit een recent gesprek:

De happeningperiode omvat het begin van de zestiger jaren; ik werkte samen met Panamarenko en enkele anderen.

Panamarenko had ik leren kennen in de Antwerpse Academie en we voelden behoefte om samen wat te ondernemen omdat we niet in de stemming waren om ons op onszelf terug te trekken en zomaar kunst te gaan maken in de beslotenheid van een atelier. We wilden ons daarbij ook afzetten tegen alles wat men ons op de Academie had voortgezet. Met een groot aantal zaken waren we het niet eens en vooral de kunstgeschiedenis die men ons had ingepompt als een opeenvolging van een aantal –ismen had duidelijk een verkeerde invloed op mij gehad want precies met die happenings wilde ik die cirkel van –ismen doorbreken.

Ik vond het toen ook een middel tot directe communicatie. We hadden duidelijk een eigen visie op het fenomeen happening, los van de opvattingen die toen heersten en waarbij de happening een soort verlengstuk werd van het absurd theater van Becket.

Wat Allan Kaprow in Amerika en Beuys in Duitsland deden lag duidelijk in die lijn. Nadat Panamarenko en ik een eigen weg opgingen bleef ik geboeid door het werken in een collectieve sfeer en heb dan een project ontwikkeld in verband met alternatieve media zoals Video, dat toen pas in opkomst kwam.

- Jij bent vrijwel de eerste geweest in België die zich in dit nieuwe medium interesseerde als kunstvorm?

Inderdaad en ik gebruikte het dan ook onmiddellijk in zijn meest dynamische vorm omdat ik het een mobiel medium vond dat als zodanig moest aangewend worden. Dat betekende dat ik er gewoon reportages mee maakte op straat die dan ook dadelijk werden vertoond. Dus zeker geen surrogaat van een plastisch kunstwerk, want het heeft weinig zin om nieuwe media ondergeschikt te maken aan de traditionele waarden. Zij geven u andere mogelijkheden. Zodra je er louter mee gaat spelen kan je beter met potlood direct wat op papier tekenen.

Nieuw vertrekpunt

- Je hebt je daarna uit het collectief kunstmaken teruggetrokken. Hoe zag je op dat ogenblik je opdracht als beeldend kunstenaar?

Ik raakte er meer en meer van overtuigd dat kunst en middelmaat nooit kunnen samengaan en ik vond die gedachte de beste stimulans om een nieuw vertrekpunt te kiezen. Want daar komt het eigenlijk op aan: telkens een nieuw vertrekpunt kiezen, bewust, en dat dan uitwerken.

Je moet voor jezelf het gevoel hebben dat je de dingen kunt doen zoals je het zelf wilt zonder je vorige standpunten te herroepen. Je kent de geschiedenis, je hebt weet van alle –ismen, je hebt zelf mee opgemarcheerd in nieuwe richtingen maar dan komt er een moment waarop je dat allemaal individueel wilt gaan verwerken met de bewuste beperking van een wit vlak voor je neus. Je hoopt dan vorm te kunnen geven aan alle ervaringen die je kortgeleden nog hebt opgedaan, wat te maken heeft met een mentaliteit tegenover de idee realiteit en de maatschappij met de waarden die ze vooropstelt.

De realiteit is de voornaamste vorm van verwondering die ik ken. Al de invalshoeken tot die realiteit uit de picturale geschiedenis zijn ons bekend met hun bijbehorende waarden. Je weet dat iedere andere invalshoek het resultaat is van principes die telkens herdacht werden door zovele voorgangers en dat het beslist geen klungelaars waren. Einstein poneerde dat de hoogste snelheid die van het licht was maar nu weten we door wetenschappelijk onderzoek dat er hogere snelheden bestaan. Daarom is Einstein toch geen domkop want slechts op die manier is er wijziging in denkpatroon mogelijk.

Ook in de beeldende kunst van vandaag wordt op gisteren gebouwd.

De kunstenaar moet echter weten dat de macht der gewoonte een heel sterke macht is en nog sterker is dan de wet van de analogie waarbij de schoonheid zich wil aanpassen. Met de gewoonte heb je als artiest niet zoveel problemen maar wel om voortdurend uw eigen visie te toetsen aan wat je dagelijks rondom u ziet. Je komt pas tot eigen conclusies wanneer het zien een verkenning wordt van de verwerking van je zintuigen en je denkvermogen. Dat was de grote vernieuwing die het impressionisme bracht, het animisme en het surrealisme maar ook wel het hyperrealisme waarbij die laatste een oplossing wilde geven aan het probleem van de wisselwerking fotografie-schilderkunst.

- Is dat ook jouw probleem?

Bij mij gaat het verder. Het probleem fotografie-schilderkunst is niet mijn thematiek alhoewel ik ze ken omdat ik zowel video, film als fotografie gebruikt heb, vooral als documentatiemateriaal.

Gezichtshoek

- In 1975 heb je voor het eerst schilderijen getoond die vanuit het raam van je atelier een uitzicht gaven op een druk verkeerskruispunt in verschillende omstandigheden.

Dat ik vanuit éénzelfde gezichtshoek als het ware een reeks heb opgebouwd was een middel om de werkelijkheid in zijn totaliteit te benaderen. Maar het was tevens ook een aanzet tot verdere ontwikkeling. Ik trachtte te komen tot een andere indeling van eigen ervaring van de realiteit rondom mij. Het meest duidelijk werden daarbij de zogenaamde 'omstandigheden', de weersituaties en het verloop van de seizoenen met daarbij, als vulling, alle elementen die door mensenhanden gemaakt werden zoals de straat, de huizen, de vervoersmiddelen. Dat is het verschil tussen het bestaande en het gemaakte wat je ook kunt vertalen in termen als cultuur-natuur, en een eventuele wisselwerking tussen beide.

Maar een groter belang in deze schilderijen vormt het technisch aspect. Ik zou het zo willen formuleren: door de waardering van de verf als verf en het rechtstreeks gebruiken van de eigenschappen van die verf, wat je zonder meer de biologie van die substantie zelf kunt noemen, ontstaan er familiegelijkenissen tussen wat je in de werkelijkheid terug vindt maar ook in de idee verf. Het zijn de gelijkenissen tussen realiteit en picturaal ervaren; de gelijkaardige reacties van de materie buiten en binnen het picturale vlak. Schilderen wordt dan voor mij een kwestie van een gebeuren op het ogenblik dat de materie levend is, tussen nat en droog.

Daardoor krijgt ze een zelfstandigheid zonder dat ze verwijzend werkt. We weten dat de materie die een illusionair karakter heeft van nature verhalend werkt. Maar het verhaal dat hier door de verf wordt verteld is het verhaal van de materie zelf en dat maakt een groot verschil uit.

Het wordt wellicht duidelijker aan de hand van een voorbeeld. Het schilderij met de plas water op de straatstenen. Wat ik met 'Ingesteld op oneindig' geschilderd heb is niet bepaald het licht dat op die stenen valt of dat stuk blauwe lucht dat gereflecteerd wordt in de waterplas. Ik schilder meer wat er gebeurt wanneer ik zie wat er gebeurt. Ik sta daar, ik zie de zon, ik zie de verschillende dingen en dan is de vraag voor mij: hoe sta ik daar tegenover, hoe kijk ik ernaar en dat proces schilder ik. Eigenlijk wil ik met de materie verf weergeven wat ik zie. Niet zoals de impressionisten met olieverf een indruk trachtten te vangen en daarbij geen rekening hielden met de materialiteit van het doek. Voor mij is die uitdaging groter, omdat ik geen prioriteit wil geven aan esthetiek, techniek, emotie of onderwerp. Mijn realiteit is een realiteit zonder verhaal.

Een ander element is het perspectief dat ik bijvoorbeeld in het besproken werk tot achter mij heb doorgetrokken. Daardoor is de maker en uiteraard ook de toeschouwer uit het beeld verdwenen waardoor er geen sprake meer is van een bepaalde gezichtshoek. De werkelijkheid wordt als het ware bij verrassing betrapt wat natuurlijk bij een schilderij mogelijk is omdat je op een wit vlak alles zetten kunt wat je maar wilt.

Denken en zien

- Je voelt je weer opnieuw een écht schilder.

Ik heb natuurlijk veel technieken uitgeprobeerd en er zullen nog wel nieuwe mogelijkheden opdagen maar dat blijven tenslotte toch maar mogelijkheden terwijl voor een schilder het zien belangrijk is en het denken. Wat je niet kunt denken kun je ook niet zien en het is noodzaak om te leren van buiten naar binnen te zien.

- Brengt ons dat dan opnieuw tot de abstractie?

Het is natuurlijk geen kwestie dat het van zichtbare realiteit evolueert naar abstractie op zich, maar dat het eigenlijk concreet andersom gebeurt. Voor mezelf vertrek ik vanuit de abstractie door wat ik noem de invalshoek op het gebeuren. De werking van de zintuigen heeft eigenlijk een abstraherende inwerking. De eerste reactie met een bepaalde werkelijkheid is van abstracte aard en in mijn schilderijen krijgt die reactie een materiële vorm. De abstractie is dus het vertrekpunt.


Tentoonstelling Hugo Heyrman; Galerij De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72, Antwerpen; van 3 tot 25 maart.